Psalms 91

1) in de schuilplaats

1) in de schaduw

Dat is, onder de bescherming. Verg. Num. 14:9; Ruth 2:12; Ps. 17:8, en Ps. 36:8, en Ps. 61:5, en Ps. 63:8; Hos. 14:8, met de aantekening.

Nu 14.9 Ru 2.12 Ps 17.8 36.7 61.4 63.7 Ho 14.7

2) des Almachtigen

Van het woord Schaddai, hetwelk in het Hebr. staat, zie Gen. 17:1.

Ge 17.1
3) Ik zal tot

Of, ik zeg van den HEERE.

4) Hij zal u redden

Met deze woorden schijnt de profeet zichzelven aan te spreken. Of hij keert zijne ziel tot den gelovigen mens.

5) van den strik

Zie dergelijke manier van spreken Ps. 10:9.

Ps 10.9

6) des vogelvangers,

Dat is, alle listige, zo geestelijke als lichamelijke vijanden, inzonderheid de duivel, die altijd rondom ons gaat, zoekende ons te verscheuren. God gebruikt zo der goede als de kwade engelen dienst om zijne oordelen uit te voeren. Zie 2 Sam. 24:16; 2 Kon. 19:35, en 1 Cor. 10:10.

2Sa 24.16 2Ki 19.35 1Co 10.10
7) onder zijne

Zie Ruth 2:12.

Ru 2.12

8) zijne waarheid

Dat is, de vastheid zijner heilige beloften zal u dienen om u te beschutten, gelijk des mensen lichaam voor de slagen en schoten des vijands beschut wordt met een breed schild. Dit schrijft Paulus den gelovige toe, Ef. 6:16, omdat het Gode beloften aangrijpt.

Eph 6.16
9) den schrik

Of, vervaardheid; dat is, voor hetgeen wat den mens des nachts een schrik aanjaagt.

10) op den middag

Dat is, openlijk: alzo ook Jer. 15:8. Alsof hij zeide: Gij zult niet vrezen voor de pestilentie, des nachts noch des daags; ofschoon zij er velen rondom u heen wegrukt, de Heere zal u bewaren; welverstaande indien het tot zijne eer en tot uwe zaligheid zal zijn.

Jer 15.8
11) uwe zijde

Te weten, aan uwe linkerzijde.

12) vallen, en

Versta, door de pestilentie gedood zijnde.

13) zal het niet

Of, zal hen; te weten, de pestilentie, van welke gesproken is Ps. 92:6.

Ps 92.5
14) aanschouwen,

Te weten, hoe den goddelozen met zulke plagen schrikkelijk zullen aangetast worden.

15) vergelding der

Dat is, hoe den goddelozen hunne boosheid zal vergolden en hoe zij van God zullen gestrafd worden.

16) hebt gij

Men mag dit nemen alsof de profeet zichzelven of zijne rede keerde tot den gelovigen mens, gelijk boven Ps. 92:3.

Ps 92.2

17) uw vertrek

Te weten, waar gij zekerlijk wonen en blijven moogt.

18) in al uwe

Te weten, in al de wegen, die u van God bevolen zijn om daarin te wandelen. Deze woorden liet de duivel uit, toen hij dit vers aanhaalde, met Christus twistende; Matth. 4:6.

Mt 4.6
19) Op den fellen

Of, over.

20) zult gij treden,

Te weten, zonder daarvan beschadigd te worden. Versta onder den naam van leeuw en adder ook alle andere dingen, die den mens kunnen hinderen of schaden aan ziel of aan lichaam. Zij worden allen overwonnen door het geloof, Mark. 16:17,18; Hebr. 11:33,34. Zie het voorbeeld van David, 1 Sam. 17:34; van de drie jongelingen, Dan. 3: en van Dani‰l zelf, en Dan. 6:23.

Mr 16.17,18 Heb 11.33,34 1Sa 17.34 Da 6.22
21) hij mij zeer

Hij, te weten de gelovige man.

22) hij kent mijnen

Hij kent mijnen naam, dat is, hij heeft mij lief en waard, gelijk Ps. 1:6. Of, hij kent mij voor zijnen God, op wien hij zijn vertrouwen stelt. Zie Ps. 9:11.

Ps 1.6 9.10
23) zal mij aanroepen,

Of, [als] hij mij zal aanroepen, zo zal Ik hem verhoren.

24) zal hem met

Daar staat geschreven van Abraham, Izak, David, Job enz., dat zij zat van dagen waren, Gen. 25:8, en Gen. 35:29; 1 Kron. 23:1; Job 42:17.

Ge 25.8 35.29 1Ch 23.1 Job 42.17

25) mijn heil

Of, mijne zaligheid. Dit mag men bekwamelijk verstaan van de eeuwige zaligheid en verlossing, welk is de voornaamste weldaad, die God den vromen bewijst, en die op hun lang leven en op het afsterven volgt.

Copyright information for DutKant